Ondernemen is risico’s nemen!
Teneinde deze risico’s te beperken werken “slimme” ondernemers onder de vorm van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, zoals bijv. een BVBA, NV of CVBA. In deze vennootschappen zijn bestuurders of zaakvoerders immers niet persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap.
In geval van faillissement van de vennootschap voorziet het Wetboek van Vennootschappen sedert lang dat bestuurders of zaakvoerders, ondanks deze beperkte aansprakelijkheid, in bepaalde gevallen toch geheel of gedeeltelijk aansprakelijk kunnen gesteld worden voor de schulden van de vennootschap.
De regels zijn echter vaag en de bewijslast ligt steeds bij de onbetaald gebleven schuldeiser, reden waarom de gevallen waarin bestuurders of zaakvoerders daadwerkelijk aansprakelijk gesteld worden eerder zeldzaam zijn.
Onder het motto “indien de rechter ons geen gelijk geeft, dan veranderen we de wet” hebben de RSZ en de belastingsdiensten gedaan gekregen dat de regering in de programmawet van 20 juli 2006 de spelregels inzake de persoonlijke aansprakelijkheid van zaakvoerders en bestuurders voor RSZ-schulden, bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden aanzienlijke verzwaard heeft.
I. (Klassieke) regels voor alle schulden van de vennootschap
Het Wetboek van Vennootschappen bepaalt dat zaakvoerders van een BVBA en bestuurders van een NV of een CVBA niet aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap. Deze regel geldt ook in geval van faillissement van de vennootschap !
Datzelfde wetboek bepaalt echter dat in geval van faillissement de zaakvoeders / bestuurders toch aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een deel of het geheel van de schulden van de vennootschap indien een ‘kennelijk grove fout’ van de zaakvoerder / bestuurder heeft ‘bijgedragen tot het faillissement’
Deze aansprakelijkheid geldt zowel voor de wettelijke bestuurders / zaakvoerders, t.t.z. diegene die dit mandaat officieel uitoefenden, als voor de feitelijke bestuurders / zaakvoerders, t.t.z. diegene die dit mandaat misschien niet officieel uitoefenden, maar die wel feitelijk het bestuur of het beleid van de vennootschap bepaald hebben.
Deze aansprakelijkheid geldt niet voor de zogezegde “kleine” vennootschappen, zijnde de BVBA’s en CVBA’s wiens gemiddelde omzet gedurende de laatste drie boekjaren voor het faillissement niet meer dan 620.000 Euro bedroeg én wiens balanstotaal van het laatste boekjaar voor het faillissement niet meer dan 370.000 Euro bedroeg.
Het bewijs van het feit dat een bestuurder / zaakvoerder een “kennelijk grove fout, heeft begaan”, t.t.z. een fout die voor iedereen duidelijk is, en het feit dat deze fout “heeft bijgedragen tot het faillissement”, ligt bij de onbetaald gebleven schuldeiser.
Behalve in het geval van ernstige en georganiseerde fiscale fraude, zoals bv. bij BTW-carrousels, is dit bewijs zeer moeilijk te leveren.
II. Nieuwe regels voor RSZ-schulden, bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden.
De Programmawet van 20 juli 2006 heeft de hierboven geschetste aansprakelijkheid gewijzigd voor RSZ-schulden, bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden.
Voor de overige schulden blijft de hierboven geschetste regeling onverkort van toepassing.
II.A. RSZ-schulden
In geval van faillissement is een wettelijk of feitelijk bestuurder / zaakvoerder aansprakelijk voor de RSZ-schulden indien hij /zij een grove fout heeft begaan die bijgedragen heeft tot het faillissement of indien hij / zij in de 5 jaren voorafgaand aan de faillietverklaring reeds betrokken was bij minstens 2 faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties waarbij RSZ-schulden betrokken waren.
Indien een zaakvoerder / bestuurder dus in de 5 voorafgaande jaren reeds 2 maal betrokken was bij een faillissement met RSZ-schulden, hoe beperkt ook, dan is hij / zij automatisch aansprakelijk voor de RSZ-schulden van het 3de faillissement, ook al heeft hij /zij geen enkele fout begaan.
Deze nieuwe regeling geldt bovendien voor alle vennootschappen. De regeling geldt dus ook voor zaakvoerders / bestuurders van “kleine” vennootschappen die een grove fout hebben begaan die bijgedragen heeft tot het faillissement.
Voor de zaakvoerders / bestuurders belast met het dagelijks bestuur van de vennootschap geldt zelfs een persoonlijke aansprakelijkheid buiten faillissement.
Indien een vennootschap de RSZ-bijdragen van 2 kwartalen onbetaald laat, minstens hiervoor geen afbetalingsplan werd overeengekomen, dan mogen de RSZ-diensten de gegevens opvragen van alle klanten en derden die de vennootschap nog gelden verschuldigd zijn.
Indien de zaakvoerder / dagelijks bestuurder deze gegevens niet tijdig overmaakt of verkeerde / onvolledige gegevens overmaakt aan de RSZ, dan is hij / zij persoonlijk aansprakelijk voor de RSZ-schulden.
II.B. Bedrijfsvoorheffing en BTW schulden
Naast de klassieke regels (zie hierboven) werd ook voor de betaling van de bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden door de Programmawet van 20 juli 2006 een bijzondere aansprakelijkheid in het leven geroepen.
Deze bijzondere aansprakelijkheid geldt voor de zaakvoerders / bestuurders die het dagelijkse bestuur waarnemen, maar ook voor de zaakvoerders / bestuurders wiens fout heeft bijdragen tot het niet betalen van de bedrijfsvoorheffing of BTW-schulden.
Deze zaakvoerders / (dagelijkse) bestuurders worden vermoed een fout te hebben begaan en aansprakelijk te zijn voor de bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden indien de vennootschap “herhaaldelijk” de bedrijfsvoorheffing en / of BTW niet betaald.
Er is sprake van “herhaaldelijke” niet-betaling:
-
In geval van trimesteriele aangifte, indien de vennootschap binnen een periode van 1 jaar, 2 trimesteriële aanslagen niet betaald heeft,
-
In geval van maandelijks aangifte, indien de vennootschap binnen een periode van 1 jaar, 3 maandelijkse aanslagen niet betaald heeft.
Dit betekent dus dat voor het niet-betalen van bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden de bewijslast wordt omgekeerd!
De bestuurder of zaakvoerder is in voormelde gevallen dus aansprakelijk, tenzij hij / zij bewijst dat het niet-betalen niet aan zijn / haar fout te wijten is.
III. Conclusie
Voor zaakvoerders en (dagelijkse) bestuurders van vennootschappen is het dus de zaak om, zeker in geval van financiële problemen, de RSZ-schulden, bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden bij voorkeur, i.e. vóór de andere “gewone” schulden, te voldoen.
Voor de “gewone” leveranciers betekent de nieuwe wet eens te meer dat zij in B2B contracten zeker de nodige waarborgen dienen te bedingen (bv. contante betaling, borgstelling, aval op wisselbrieven, eigendomsvoorbehoud, enz.), … bij gebreke waaraan zij, in geval van faillissement, nog maar eens dreigen achter te blijven met lege handen …
Copyright © 2006 Mattijs Voet & Co Overname zonder schriftelijke toestemming is verboden.
Disclaimer Deze gratis nieuwsbrief is bedoeld als bron van informatie. De nieuwsbrief beoogt op geen enkele wijze de volledigheid en kan niet worden gelezen of gebruikt als advies. Hoewel de auteurs de grootste zorg besteden aan hun teksten, kan op geen enkele wijze enige aansprakelijkheid voortvloeien uit de inhoud van de nieuwsbrief.